Geschiedenis

In 1992 publiceerde de aan de Vrije Universiteit verbonden historicus prof. dr. A. Th. van Deursen een prachtig artikel over de vorming van één gezamenlijke gereformeerde gemeente in St. Annaparochie.

A kerk 1920

A KERK

Het artikel is te vinden in een bundel uitgekomen bij de honderdjarige herdenking van de Vereniging van 1892. Op 17 juni van dat jaar besloten de synoden van de kerken, voortgekomen uit de Afscheiding van 1834 en de Doleantie uit 1886 tot een aaneensluiting. Daarmee werd een nieuw kerkverband gevormd: de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een dergelijk besluit op synodaal niveau moest echter op plaatselijk niveau gerealiseerd worden. In verreweg de meeste van de 112 gemeenten vond de ineensmelting relatief spoedig plaats, maar bij de vijfentwintigjarige herdenking in 1917 liet de daadwerkelijke vereniging in dertien steden of dorpen nog altijd op zich wachten. Daar functioneerde dan een afgescheiden gemeente als Gereformeerde Kerk A naast een dolerende Gereformeerde kerk B. Van Deursen stelt zich de vraag waarom de Vereniging haar oorspronkelijke elan verloor. Om op die vraag een antwoord te krijgen wil hij een voorbeeldgemeente bestuderen waar A en B als ongeveer gelijkwaardige partners naast elkaar bestonden, dus niet al te veel in omvang van elkaar verschilden. Zijn oog valt dan op Sint Annaparochie.

Afscheiding en doleantie in Sint Annaparochie
De afgescheiden gemeente is relatief laat ontstaan te St. Annaparochie. Aanvankelijk kerkten enkele afgescheiden gezinnen in Beetgum. Pas in 1862 kwam het tot kerkinstituering en in 1865 kwam de eerste predikant naar Sint Annaparochie. De predikanten bleven verhoudingsgewijs kort en het was voor hen vaak de eerste gemeente. Het waren de leden van de kerkenraad die hun stempel zetten op de gemeente. Ouderlingen en diakenen waren weliswaar periodiek aftredend, maar waren dan direct herkiesbaar. Zo kon het gebeuren dat in 1892 een aantal ouderlingen al vele jaren zitting had in de kerkenraad (twee zelfs al vanaf het begin in 1862) en dat een kleine groep gemeenteleden gezichtsbepalend was. Het bestaan van een dergelijke kleine groep bestuurders sloot niet uit dat de gemeente in haar geheel een hechte groep vormde. De keuze voor de afgescheiden gemeente hadden de leden vaak op latere leeftijd en weloverwogen gemaakt, zich afzettend tegen de Hervormde Kerk, waar dikwijls in moderne zin werd gepreekt. In de Hervormde Kerk van Sint Annaparochie bestond al sinds 1864 een predikantsvacature, ontstaan door de geheel eigensoortige regeling waarop in Het Bildt de tractementen voor de predikanten en het onderhoud van de kerkgebouwen geregeld was. Hier hadden de drie gemeenten (Sint Anna-, Sint Jacobi- en Vrouwenparochie) geen eigen grondbezit, maar hadden de grondeigenaren sinds 1752 een kerkelijk-financiële verplichting. Vele Bildteigenaren ontdoken echter hun verplichtingen, omdat het een oude dorpsbelasting zou zijn die niet meer thuishoorde in een moderne staat. De drie kerkenraden spanden een gerechtelijke procedure aan, die tot aan de Hoge Raad werd uitgevochten, om de Bildteigenaren tot hun betalingsverplichting te dwingen, maar verloren uiteindelijk (1863). Het gevolg was dat ook de welwillende eigenaren hun betalingen staakten en dat men nu geen andere inkomsten meer had dan de eigen gaven, wat volstrekt onvoldoende was om er een predikantstraktement uit te betalen. Toen in Sint Annaparochie ds. Wassenbergh in 1864 overleed, werden de diensten er waargenomen door predikanten uit de ring, die over het algemeen van moderne signatuur waren. De orthodoxen binnen de hervormde gemeente, voor zover al niet overgegaan naar de afgescheidenen, vormden een minderheid en konden nauwelijks hun invloed doen gelden. Anders dan de Afscheiding vond de Doleantie relatief snel weerklank in Sint Annaparochie. De orthodoxe minderheid in de Hervormde Kerk vormde reeds in 1887 een dolerende gemeente en in 1889 werd de eerste predikant aangetrokken. Anders dan in de A-kerkenraad waren de periodiek aftredende leden niet direct herkiesbaar, en tevens kreeg men in de B-gemeente met ds. J.J. Berends (van 1892 tot 1898) en zijn opvolger ds. G. Boekenoogen (tot 1928) twee zelfbewuste en langblijvende voorgangers. Van Deursen concludeert dan ook dat B veel meer dan A een domineeskerk is geweest.

B KERK

B KERK

Op naar de vereniging
Reeds in 1888 zochten beide gereformeerde kerkenraden contact met elkaar, maar de daadwerkelijke ineensmelting vond pas plaats op 2 september 1925. Steeds was het de B-kerkenraad die toenadering zocht en was het de A-kerkenraad die de boot afhield. Aan de A-predikant lag het niet. Van 1895 tot aan zijn dood in 1924 bediende ds. J. Veenstra de A-gemeente. Hij torste niet de geest van het gescheiden verleden mee, zoals enkele oudsten uit zijn kerkenraad. Maar toen in 1906 in de A-gemeente de onmiddellijke herkiesbaarstelling van afgetreden kerkenraadsleden werd afgeschaft, bleek ook de volgende generatie in de geest van de Afscheiding te volharden. In A was men van oordeel dat B in A moest opgaan en dat dus het B-kerkgebouw maar moest worden afgestoten. In die geest besloot de A-kerkenraad in 1917 haar eigen gebouw aan het Oosteinde (tegenwoordig Van Harenstraat) te verbouwen en te vergroten, zeer tegen de zin van de B-gebroeders. Hoe jong hun verleden ook was in vergelijking met die van A, B voelde toch dat het beginsel van de Doleantie niet door A werd geëerbiedigd. Voor individuele gemeenteleden kon het gescheiden opgaan bijzonder vervelend zijn. Zo kregen twee zusters die verschillend kerkten van ds. Boekenoogen geen toestemming om gezamenlijk naar de A kerk te gaan: ze konden toch wel om de week afwisselend naar A en B gaan? Een echtpaar werd gedwongen om gescheiden naar het avondmaal te gaan: de man bij A en de vrouw bij B. Onwillekeurig raakten de beide kerkenraden op institutioneel en op persoonlijk niveau in een concurrentiestrijd gewikkeld.
Pas nadat ds. Veenstra in september 1924 overleden was, was er voor de A-kerkenraad reden voor een serieuze toenadering. Maar de plaats van samenkomst bleek nog altijd het struikelblok te zijn. Een commissie van onpartijdige deskundigen adviseerde de B-kerk aan het Noordeinde (nu Stadhoudersweg), maar dat was voor A onaanvaardbaar. Zij was de grootste van de twee gemeenten en offerde haar predikantsplaats op, maar wilde zich niet verder schikken. Uiteindelijk vond men elkaar in complete nieuwbouw, met meeneming van inboedel en koster van de nabijgelegen oude A-kerk. Voor de B-gemeente was het een bittere pil, aldus Van Deursen: zij verloren hun kerkgebouw door de koppigheid van de A-broeders terwille van een volstrekt overbodige nieuwbouw met hogere lasten per hoofd als gevolg.

Conclusie
Van Deursen concludeert dat er in de voortslepende fusiebesprekingen naast alle andere tijdelijke overwegingen twee hoofdmotieven speelden: het vasthouden aan de eigen A-identiteit, en de gehechtheid aan het eigen kerkgebouw bij beide partijen. De afgescheidenen vonden dat zij het voorbeeld hadden gegeven dat de dolerenden pas 25 jaar later hadden durven volgen. Alleen bij nijpende, praktische vraagstukken, zoals bij de vraag naar de verbouwing van het eigen kerkgebouw in 1917, was er bij A enige wil tot samenwerking. En zo bracht het acute probleem van een vacature bij A de ineensmelting werkelijk tot stand. Maar dan nog bleef de eis dat B bij A moest intrekken. Een lokaal voorbeeld weliswaar, maar de daadwerkelijke vereniging moest nu eenmaal lokaal bewerkstelligd worden. Het was eigen aan het nieuwe kerkgenootschap dat er vanuit de nationale synode geen krachtig beleid gevoerd kon worden: men was juist ontsnapt aan het ‘synodale juk’ van de Hervormde Kerk. De naam ‘Gereformeerde Kerken in Nederland’ sloeg niet op de vereniging van twee kerkgenootschappen, maar duidde op het zelfstandig karakter van de plaatselijke gereformeerde gemeenten. De plaatselijke gemeenten waren in hoge mate autonoom. Juist op het plaatselijke niveau kon daarom binnen deze structuur de gescheiden erfenis en de eigen identiteit, zichtbaar in een eigen kerkgebouw, zo hardvochtig doorwerken.

A + B = C - NU GIDEONKERK

A + B = C – NU GIDEONKERK

Samen op Weg
Zo ver gaat Van Deursen wijselijk niet, maar voor het huidige Samen-op-Weg proces valt er veel te herkennen. Een synodale beslissing moet plaatselijk uitgevoerd worden en in de ene plaats lukt dat veel sneller dan in de andere. Ongrijpbare sentimenten kunnen meespelen, zoals de gehechtheid aan de eigen traditie of de verknochtheid aan een gebouw. De SoW-idealisten zullen vaak moeten buigen voor de lokale realiteit. Laten zij troost putten uit het feit dat, zoals indertijd in Sint Annaparochie, banale praktische problemen dan op den duur uitkomst kunnen bieden.